Amsterdam, 6 december 1879 – Auschwitz, 27 augustus 1943
Door Niki de Horde, 8 juli 2022
Wie regelmatig Arti et Amicitiae bezoekt, kan niet om Salomon Garf heen. Zijn naam staat met gouden letters op het ereledenbord en ook in de sociëteit is hij aanwezig. Links achterin, naast de bar, hangt een groepsportret waarop hij met een rokende sigaret in zijn mond is afgebeeld. Het schilderij Het Arti-bestuur in bespreking met enige leden, is gemaakt door Huib Luns, de toenmalige voorzitter van Arti. Van links naar rechts zijn te zien: Lizzy Ansingh (stemhebbend lid), Jan Sluijters (stemhebbend lid), Herbert van der Poll (secretaris), Sam van Beek (stemhebbend lid), Huib Luns (voorzitter), Gerard Westermann (tweede voorzitter), Arnout Colnot (penningmeester), Bart Peizel (stemhebbend lid), Salomon Garf (tweede secretaris) en Felicien Bobeldijk (stemhebbend lid). Het werk is gemaakt in 1939, ter gelegenheid van Arti’s 100-jarige bestaan, en slechts twee jaar voordat Garf uit het bestuur werd gezet omdat hij Joods was. Dit portret symboliseert onbedoeld een traumatisch verleden dat zich binnen Arti’s muren heeft afgespeeld. Tegelijkertijd symboliseert dit portret de onwetendheid binnen Arti over dit verleden. Hoeveel bezoekers van de sociëteit zijn vandaag de dag op de hoogte wie Salomon Garf was en wat hem is overkomen?
Jeugd
Op 6 december 1879 beviel Sophia Kok van een zoon genaamd Salomon (Simon) Garf aan de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam. Op tweejarige leeftijd verloor Salomon Garf zijn moeder en ook zijn pasgeboren zusje Santje Garf (1882). Emanuel Garf bleef achter met zijn drie kinderen: Israel Emanuel (1876), Susanna (1878) en Salomon (1879). Een jaar later hertrouwde hij met Helena Kooperberg met wie hij nog twee kinderen kreeg, Leonard Karel Garf (1884) en Albert Julius Garf (1888). Emanuel Garf was een effectenhandelaar en zijn familie was al generaties lang werkzaam in de diamantindustrie. Zijn zoon Salomon trad echter niet in zijn voetsporen, maar wilde kunstenaar worden. Garf kreeg zijn eerste tekenlessen aan de Hendrick de Keyserschool en doorliep daarna de Quellinusschool, het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs (1892-1895), de Rijksnormaalschool voor Kunstnijverheid (1895-1899) en de Rijksacademie van Beeldende Kunsten (tot 1905) in Amsterdam. Hij kreeg les van onder andere August Allebé, Carel Drake, Nicolaas van der Waay en Georg Sturm. Zijn gevoelige en sfeervolle werken werden in hoge mate gewaardeerd door zijn leraren.
In 1904 deed Garf mee aan de eindcompetitie van de Prix de Rome met het forse olieverfschilderij De profeet Elisa wekte de zoon van de Sunamitische vrouw uit de dood op. Zijn concurrenten waren Meindert Butter en vooraanstaande Arti-leden Huib Luns en Jan Sluijters. De juryleden kenden de prijs toe aan Sluijters. Garfs schilderij heeft daarna jaren in zijn atelier gehangen. Kort nadat hij werd opgepakt in zijn huis, werd zijn atelier op last van de Duitse bezetter ontruimd. Garfs huisgenoot Nine Hulst-Smith verplaatste, vlak voor de ontruiming, veel van zijn werken. De profeet Elisa wekte de zoon van de Sunamitische vrouw uit de dood op redde zij met behulp van Garfs overbuurman en tevens Arti-lid, Prof. J.H. Jurres, die zich in 1943 over het stuk ontfermde. Het schilderij maakte deel uit van de In Memoriam tentoonstelling in 1947 en is ook getoond op U zult begrijpen dat … in 2022. Het schilderij is nu onderdeel van de collectie van het Drents Museum te Assen.
Kunstenaarsgemeenschap Laren
In 1907 trad Garf in het huwelijk met Cosette Eva Baszanger (1882 – 1928). Garf woonde vanaf 1904 al in Laren en zijn vrouw volgde na de huwelijksvoltrekking. De woning van het koppel bevond zich aan de Torenlaan 56, waar zij op 24 april in 1908 een zoon kregen, André Emmanuel. Garf’s talent bleef niet lang onopgemerkt in de kunstenaarsgemeenschap. Hij sloot zich rond 1905 aan bij Club de Tien, de Gooische schildersvereniging waar ook David Schulman, Baruch Laguna en (de latere NSB’er) Ed Gerdes lid van waren. In 1908 hield Garf bij de Larensche Kunsthandel van Van Harpen zijn eerste tentoonstelling waar hij een schilderstuk van een boerinnetje verkocht aan een museum in Boekarest. Garf exposeerde met Club de Tien in Laren, Tilburg, en Apeldoorn en kon zijn werk eveneens tentoonstellen bij Pulchri Studio in Den Haag, Arti, Kunsthandel Oldenzeel in Rotterdam en in Villa Mauve van de Larensche Kunsthandel.
In Laren schilderde Garf met name de boerenbevolking, boereninterieurs en landschappen. Zijn fijne coloriet en techniek vielen op en zijn werk verkocht goed bij de Larensche Kunsthandel. Stillevens schilderde hij voor zijn eigen plezier, maar vooral zijn typische Larense genretaferelen, figuurstukken en portretten werden goed verkocht. Zijn interieurs met boerenfamilies, bij voorkeur met kinderen, waren zeer gewild, ook op de internationale markt. Soms gingen opdrachten hem echter te ver. Toen de “Larensche Kunsthandel” hem in opdracht van de Amerikaanse handelaar Vose een schilderij van een vierjarig spinnend meisje vroeg te schilderen, schreef Garf:
“Indien de heer Vose een Wagneruitvoering, gedirigeerd door een zuigeling van zes maanden in beeld te zien gebracht zou verlangen, of een verjaringspartijtje in een oude vrouwenhuis waarbij de verpleegden zich vermakelijken met touwtjespringen afgewisseld door ‘t smoken van Goudsche pijpen, zoo zou ik gaarne een paar schilderijtjes hiervan willen maken; ‘t zou den toeloop der Amerikanen naar ‘t land waar dergelijke gebruiken in zwang zijn slechts kunnen vermeerderen, wat altijd een goed ding is. Eevenzoo lijkt mij de voorslag van den Heer V. een meisje van 4 jaar aan ‘t spinnen te zetten eenigzins buitenissig.”
Nieuwe inspiratie in Amsterdam
Na een periode van tien jaar in Laren te hebben gewerkt wenste Garf los te komen van de typische Larense binnenhuisjes en boerentaferelen. Hij zocht naar thema’s die om een ander palet en meer verfijning vroegen. Samen met zijn vrouw en zoon verhuisde Garf in 1914 terug naar Amsterdam, in de hoop daar nieuwe inspiratie te vinden. Dat lijkt te zijn gelukt. In Amsterdam schilderde Garf luxe interieurs, zoals boudoirs met elegante vrouwen en naakten. Hij richtte zich in de hoofdstad ook enthousiast op het maken van portretten; regelmatig schilderde hij zijn vrouw en zoontje, maar hij kreeg ook veel opdrachten. Garf woonde aanvankelijk in de Cornelis Schuytstraat, maar verhuisde al snel naar de Koninginneweg 215B, waar hij bleef wonen totdat hij opgepakt werd.
In Amsterdam behoorde Garf al spoedig tot de vooraanstaande kunstenaars, met zijn stillevens, maar ook met zijn zijn interieurs en portretten, vestigde Garf zijn reputatie. In 1914 won hij de Willink van Collenprijs voor het schilderij Op verboden terrein, waarop Garfs zoontje in zijn atelier is te zien. Tot Garf’s meest gewaardeerde werk behoren de naakten, die hij tussen 1915 en 1934 schilderde en tekende in pastel, delicaat van kleur en toon. Eenmaal teruggekeerd naar Amsterdam werd Garf lid van Arti et Amicitiae. Voor het schilderij Stilleven met dodenmasker van Beethoven ontving hij in 1933 de gouden medaille. De medaille werd jaarlijks uitgereikt aan een Arti-kunstenaar door Koningin Wilhelmina. Om de tien jaar werd hij geëerd met een overzichtstentoonstelling rond zijn verjaardag. Dat Garf in zijn tijd werd gewaardeerd blijkt ook uit de grote hoeveelheid lovende krantenartikelen die bewaard zijn gebleven in het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis (RKD).
De oorlog
In 1925 overleed Garfs oudere broer Israel Emanuel en in 1928 overleed zijn vrouw Cosette aan astma. Na haar dood werkte Garf gedisciplineerder dan ooit. Hij begon stipt om 9 uur ‘s ochtends, hield een korte lunchpauze en werkte dan verder tot 5 uur ‘s middags. Zelden ging hij uit en nooit ging hij op vakantie. In een boekje, dat ook in het archief van de RKD te vinden is, hield hij zijn verkopen bij. Tot aan de crisis in de dertiger jaren verdiende Garf met een verkoop van 10 à 15 stukken ongeveer 3,500 tot 4,000 gulden per jaar. In de crisis liepen zijn inkomsten dramatisch terug. Bijna al zijn tijd besteedde hij aan zijn kunstenaarschap, maar hij was niet onverschillig voor het leed van anderen. In de jaren dertig was Garf betrokken bij hulp aan vluchtelingen uit nazi-Duitsland’.
Na de Duitse inval in 1940 verslechterde zijn economische positie nog meer. In juli 1941 werd hij uit zijn functie gezet als tweede secretaris van het Arti-bestuur en raakte hij tevens zijn lidmaatschap kwijt. De aanleiding hiervoor was de inbeslagname van Arti door de Sicherheitspolizei te Amsterdam op 11 juli 1941. De Maatschappij Arti et Amicitiae werd opgeheven. Ook werden haar bezittingen in beslag genomen en het personeel ontslagen. Dit bevel werd op 29 juli 1941 weer ingetrokken op voorwaarde dat de sociëteit gesloten bleef en de Joodse Garf ontslagen werd. Hier werd gevolg aan gegeven. Garf bleef niet stilzitten en werd in datzelfde jaar secretaris van de aankoopcommissie (waar ook David Schulman in zat) van de in augustus 1941 opgerichte Van Leer Stichting. De stichting kocht werken aan van Joodse kunstenaars, die omdat zij geen lid mochten zijn van de Kultuurkamer nauwelijks nog afzetgebied hadden. Vervolgens gaf de stichting de werken in bruikleen aan verschillende officiële Joodse gebouwen, zoals de Joodse gemeente, de kantoren van de Joodse Raad, weeshuizen en ziekenhuizen. Hij was tevens een van de organisatoren van een tentoonstelling in de Hollandsche Schouwburg waar het werk van Joodse kunstenaars werd getoond. Garf was ook actief in het verzet en vervalste persoonsbewijzen.
Op 9 augustus 1943, omstreeks half 4 ‘s middags, werd er bij Garf aangebeld. Twee leden van de Colonne Henneicke, J. Cassée en J.N. Zwager, drongen zijn huis binnen in hun zoektocht naar ‘nicht gesperrte Juden’. Colonne Henneicke was een groep Nederlandse nazi-collaborateurs die van maart tot oktober 1943 actief waren als premiejagers. In haar korte bestaan was de organisatie verantwoordelijk voor de deportatie van acht- tot negenduizend Joden, waaronder Garf. In een rapport opgesteld door Cassée en Zwager werd medegedeeld dat Garf geen ster droeg en dat op zijn identiteitskaart geen J was gestempeld. Ook vonden ze vervalste persoonsbewijzen. Garf vertelde de twee mannen dat zijn familie al getransporteerd was en zijn ouders al waren overleden.
Garf werd vastgehouden in de Hollandsche Schouwburg. Deze plek werd sinds 22 juli 1942 gebruikt als verzamelplaats waar Joden zich dienden te melden en opgehaalde en opgepakte Joden werden vastgehouden. Vanuit de Hollandsche Schouwburg schreef Garf een brief aan zijn huisgenoot Nine Hulst-Smith en zijn schoonzus Jo. In deze brief vroeg hij om persoonlijke spullen, zoals bestek, dassen, knopen, garen en naalden. Hij legde uit wat er met hem was gebeurd:
Ja, ik ben er lelijk ingeloopen. Zij belden 3x. Ik keek in de spion zonder het gordijn op te schuiven en keek ze pal in ‘t gezicht. Dan moet je wel open doen. Zij wisten dat [ik] in huis was en precies hoe ik heette dus kwamen speciaal voor mij. Was geen speld tusschen te steken. Toen ik merkte dat er niets aan te doen was zei ik, ‘dan zullen jullie een lijk meenemen’ en slikte het door. Zij schrokken zich een aap, grepen me beet om het te laten uitspuugen maar ik slikte door, maar mijn grootste schrik was toen ik merkte dat het niet voldoende was. Volgens de dokter (de Vries Robles) was de cyaankali te lang aan de lucht blootgesteld geweest en zijn heftigste uitwerking dus verloren. Ik werd wel doodziek en in het ziekenhuis hebben zij met kamfer injecties en maaguitspoelingen mij weer tot mijn positieven gebracht.
Garf was voorbereid op een dergelijke inval. Hij probeerde zich van het leven te beroven door cyaankali te slikken en zo niet in de handen van de Duitsers te belanden. Vanuit de Schouwburg schreef hij dat hij weer was opgeknapt. Garf sloot zijn brief met een optimistische toon af:
De oorlog gaat goed en zal het hopelijk niet meer zoo lang duren. Men is hier zeer optimistisch en de behandeling op de ziekenzaal laat niets te wenschen. 1e klas pension zonder kosten wat wil je meer! Ik hoop mij er wel doorheen te slaan.
Aan zijn schoonzus gericht schreef hij: “Jo houd je goed wat betreft Leo. Misschien komen we tegelijkertijd weer thuis.” En aan Nine: “Zorg voor mijn spullen.” Dit probeerde Nine zo goed en kwaad als het ging. Ze wist enkele schets- en aantekeningenboeken te bewaren. Haar moeder gumde Garfs naam uit in deze boekjes en schreef daar ‘Nine Hulst-Smith’ boven, in het geval de Duitsers het in beslag zouden nemen. Samen met prof. Jurres heeft Nine, zoals hierboven beschreven, enkele werken uit Garfs atelier gered.
Er schijnen nog pogingen gedaan te zijn om hem te redden door hem in ruil voor diamanten ter waarde van 30.000 gulden een Sperre te bezorgen, maar dit mislukte. Salomon Garf werd op 24 augustus 1943 via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd.
Garf en zijn halfbroer Leonard zouden beide niet terugkeren. Salomon Garf werd op 27 augustus 1943 vermoord in Auschwitz; slechts enkele weken nadat hij in zijn huis in Amsterdam werd opgepakt. Hij overleed op 63-jarige leeftijd. Leonard Garf werd op 6 maart 1944 vermoord, ook in Auschwitz. Ook Garfs zus Susanna en halfbroer Albert Garf werden vermoord, respectievelijk op 12 februari 1943 in Auschwitz en op 23 juli 1943 in Sobibor. Hun ouders en een andere broer en zus waren al voor de oorlog overleden. André Emanuel Garf, Salomon Garfs zoon, werd op 5 augustus 1942 vermoord in Auschwitz. Een hele stamboom is weggevaagd. Er bleven enkel twee weduwen over: Johanna Maria Garf-Kleij (1879-1958) vrouw van Leonard (de Jo uit de brief), en Marie (Molly) Garf-Benjamins (1910-1971) de vrouw van André.
Geraadpleegde bronnen
- Jan van Adrichem en Max Nord. Rebel, mijn hart: kunstenaars 1940-1945 (Zwolle 1995) 123.
- Mary van der Schaal, ‘Salomon (Simon) Garf 1879 – 1943’, Kwartaalbericht 133 (2015:3) Historische Kring Laren.
- Salomon Garf, Joods Monument
- Biografie Salomon Garf – Joods Virtueel Museum
- RKD – Archief Salomon Garf, Archiefnummer NL-HaRKD.0069 Kopie van Garfs brief gericht aan Nine Hulst-Smith en Jo Garf, geschreven in 1943 vanuit de Hollandsche Schouwburg
- Persmap Garf – krantenknipsels
Foto’s
- ‘Het Arti-bestuur in bespreking met enige leden’ (1939), vervaardiger Huib Luns, geschilderd olieverf op paneel, https://rkd.nl/en/explore/images/214092.
- ‘De opwekking van de zoon van de Sunamitische vrouw door de profeet Elisa’ (1904), vervaardiger Salomon Garf, geschilderd olieverf op linnen, Collectie Kunst 1885-1935 Drents Museum, object ID: E1997-0134.
- Kopie van brief gericht aan Nine Hulst-Smith en Jo Garf, geschreven door Salomon Garf in 1943 vanuit de Hollandsche Schouwburg, RKD, Archiefnummer NL-HaRKD.0069. (De originelen zijn in de nalatenschap van mevrouw N. Hulst-Smith).