Max van Dam

 

Winterswijk, 19 maart 1910 – Sobibór, ca. 20 september 1943

Door Niki de Horde, 8 juli 2022

Op drieëndertig-jarige leeftijd werd Max van Dam vermoord in Sobibór. Ondanks zijn korte bestaan heeft hij indrukwekkende ontwikkelingen doorgemaakt in zijn artistieke leven. Dankzij de inspanningen van Vereniging het Museum in Winterswijk (de geboorteplaats van Max van Dam) is er veel informatie verzameld en bewaard en gebleven. Er zijn 450 werken en daarnaast veel originele documenten. De vereniging heeft verschillende tentoonstellingen met zijn werk georganiseerd en een kleine monografie gepubliceerd. Met name voormalig voorzitter van Vereniging Het Museum, Wim Scholtz en de huidige vicevoorzitter van de vereniging, Sjoerd Kemeling hebben uitvoerig onderzoek gedaan naar zijn leven. Kunsthistoricus Frederieke Jeletich-Visser doet momenteel onderzoek naar het leven van Max van Dam. Zij is één van de oprichters van Museum Sjoel Elburg en mede-conservator van de tentoonstelling ‘Vermoorde Kunst’. Deze blogpost is mede gebaseerd op het werk van deze onderzoekers.

Winterswijk

Op 19 maart 1910 verwelkomden Aron van Dam en Johanna Leviticus in Winterswijk hun eerste kind, Max. Het gezin werd snel uitgebreid door de komst van Roos (1911). Tien jaar later werd ook Henriëtta ‘Jetje’ (1921) geboren. In Winterswijk huisde een levendige Joodse gemeenschap; deze bestond rond het jaar 1930 uit zo’n 230 mensen. Slechts 40 van hen overleefden de Tweede Wereldoorlog.

Max groeide op in een rood nest, zijn vader was actief lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Hij ontwikkelde zich als een vrije geest en hield van debatteren, lezen en kunst. In de jaren ‘20 volgde hij een opleiding aan de HBS, daar ontdekte hij zijn liefde voor tekenen. Max wist al op jonge leeftijd dat hij een kunstenaar wilde worden. Deze ambitie werd aangemoedigd door Dr. Jaap Hemelrijk, een familievriend en ook van Joodse afkomst. Ze deelden een liefde voor de klassieke oudheid en Griekse en Romeinse kunst. Hemelrijk was een groot bewonderaar van Max’ tekeningen en moedigde hem aan om na de HBS een opleiding tot tekenleraar te volgen in Amsterdam.

Amsterdam, Antwerpen en een reis naar Italië

Hoewel Aron van Dam aanvankelijk niet bepaald te spreken was over de beroepskeuze van zijn zoon, stemde hij uiteindelijk toch in; hij zag in eerste instantie meer brood in een opleiding tot tekenleraar dan een opleiding tot beeldend kunstenaar aan de kunstacademie. Max verliet Winterswijk en vertrok naar Amsterdam. In 1931 behaalde hij zijn diploma LO Tekenen en studeerde verder voor het diploma MO. In briefwisselingen tussen vader en zoon is te lezen dat Max vaak om geld vroeg aan zijn vader. Maar Aron Van Dam wilde zijn zoon liever op een ‘constructieve manier’ helpen (tot Max’ grote ergernis): hij spoorde de jonge schilder aan om ‘mooie’ voorstellingen te maken op kwalitatieve doeken met goede verf. Aron van Dam was een goede handelaar en hij was er van overtuigd dat hij de werken van zijn zoon aan de man zou kunnen brengen. Vooruitlopend hierop kreeg Max alvast een voorschot. Zijn vader steunde hem verder door betaalde opdrachten voor hem te regelen, zoals een aquarel van de theatertent in Winterswijk (1930), dat als geschenk zou dienen voor een van de notabelen van Winterswijk. In 1934 gaf hij Max de opdracht een ontwerp te maken van een glas-in-lood raam voor de nieuwbouw van de coöperatie De Dageraad, waarvan Aron van Dam directeur was. Arti-lid Huib Luns, directeur van de Opleiding voor Tekenleraren in Amsterdam, was aanvankelijk gecharmeerd van Max’ werk. Echter, het ontwerp voor het glas-in-lood raam schoot hem, door de socialistische boodschap, in het verkeerde keelgat.

In de dertiger jaren maakte Max een serie illustraties voor de kalender van de Jeugdbond Voor Onthouding (JVO). Net zoals zijn vader steunde Max het werk van de SDAP. Toen Max een affiche ontwierp voor de gewestelijke demonstraties van de SDAP lag het in de lijn der verwachting dat hij zich verder zou ontwikkelen als socialistisch kunstenaar. In 1933 reisde hij naar Antwerpen om daar zijn opleiding te vervolgen aan de Koninklijke Academie voor Schoone Kunsten. Max bezocht voornamelijk de lessen in figuur schilderen in het atelier van Isidoor Opsomer, de directeur van de academie, waardoor zijn schilderstijl veranderde. Hij hield intussen nog steeds regelmatig contact met Hemelrijk, die hem onvoorwaardelijk steunde. Tijdens deze periode raakte Max bevriend met de familie Waisvisz; hij woonde wegens geldgebrek –een rode draad in zijn leven– zelfs een tijdje bij hen in. Het klikte bijzonder goed met dochter Liesje, van wie hij een serie portretten maakte.

Eén brief van Max aan Liesje uit 1939 is bewaard gebleven. Hij schreef vanuit Amsterdam: “Jaap Hemelrijk bezocht mijn kamer en was zo enthousiast over een tekening die ik van jou heb gemaakt dat hij het jammer genoeg wilde houden… Ik mis het heel erg.”

Zijn onzekerheden schemerden ook door in de brief, hij schrijft: “Als ik zelf maar een beetje tevreden was over mijn werk…” De jaren in Antwerpen kenmerkten zich door de grote hoeveelheid schilderijen en tekeningen die hij maakte en zijn bezoeken aan verschillende voorstellingen en tentoonstellingen. Ondanks een chronisch tekort aan financiële middelen ondernam Max veel en bouwde hij een brede vriendenkring op in Antwerpen. Gedurende de crisis was het leven niet makkelijk; al helemaal niet voor kunstenaars. Zijn situatie verbeterde ietwat in 1936 toen hij een koninklijke toelage ontving. In datzelfde jaar vertrok hij op zijn herenfiets naar Venetië en Florence in Italië, om vervolgens een lange tocht door de Pyreneeën te maken. Zijn reis stond in het teken van het bekijken van kunst. In Italië bezocht hij verschillende tentoonstellingen en verdiepte hij zich in de kunstgeschiedenis vanaf de renaissance. De natuur die hem omringde tijdens de lange tochten inspireerde hem en hij schilderde een scala aan landschappen. Tijdens zijn reis bracht hij een periode door in de Franse kunstkolonie in het Mediterrane dorpje Collioure: een populaire bestemming voor veel kunstenaars, waaronder Pablo Picasso. Na zijn verblijf in Collioure keerde Max terug naar Nederland om deel te nemen aan de prestigieuze Prix de Rome.

De Prix de Rome

Hemelrijk, woonachtig in kunstenaarsdorp Bergen, stelde zijn schuurtje beschikbaar als studio. Max accepteerde het aanbod en bracht de winter van ‘37 en ‘38 door in Bergen. Hier concentreerde hij zich op het schilderen van landschappen. Ook bereidde hij zich voor op de Prix de Rome. Het verplichte thema was dat jaar de verdrijving van Hagar en Ismaël uit het huis van Abraham. Max van Dam won de tweede prijs, de enige prijs die dat jaar in de categorie schilderkunst werd uitgereikt. De pers noemde hem talentvol maar nog onrijp. In een brief aan Hemelrijk op 31 mei 1939 schreef hij hierover:

Het jaar gaat verder! De chaotische periode van de Prix ligt achter mij. Je had gelijk – de Prix was een zijspoor van mijn evolutie – geen extensie. Hoeveel geluk heb ik dat het lot mij een zilveren medaille gaf en niet de gouden. Dat zou 3 jaar aan de productielijn hebben betekend – 3 van mijn beste jaren in het proces van de ontwikkeling van een jonge kunstenaar.

Max bevond zich vlak voor de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog naar eigen zeggen in zijn “beste jaren in het proces van de ontwikkeling van een jonge kunstenaar.” Gesteund door alle publiciteit en met een volledige focus op zijn toekomst, timmerde hij hard aan de weg en had hij een veelbelovend carrière voor zich. Des te schrijnender is het dat deze “beste jaren” tevens zijn laatste waren.

Toenemende angsten en zorgen over het nationaal-socialisme

In de late dertiger jaren verbleef Max op verschillende locaties in Amsterdam. Een recentelijk ontdekte stapel brieven leert ons dat hij zich ernstig zorgen maakte over het opkomende nationaal-socialisme en antisemitisme in Nazi-Duitsland. In een brief daterend uit 11 maart 1938, gericht aan een Hella Waisvisz-Reich, de moeder van Liesje, uit hij zijn angsten:

Waar o waar kunnen wij – en met ‘wij’ bedoel ik de arme Oostenrijkse Joden die niet kunnen ontkomen – een veilige plek vinden? Waar kunnen zij naartoe vluchten – zeker niet naar Duitsland, of Rusland! Hoe ondraaglijk somber is de atmosfeer waarin wij leven. Alles is zo beladen met moeilijkheden terwijl we worden geregeerd door een gevaarlijke gek, zonder een sprankje verzet en zonder de minste tegenstand. Wij mensen hebben er zo’n verschrikkelijke puinhoop van gemaakt.

In de P.S. staat: “Neem deze brief niet al te serieus.” Max sloot zijn brief af met deze woorden, wellicht ook om zichzelf gerust te stellen, maar zijn onderbuikgevoel was gegrond. Met zijn vriend Jacob Hiegentlich (1907 – 1940), een Joodse schrijver, heeft hij waarschijnlijk talloze gesprekken gevoerd over de zorgelijke situatie waarin het Joodse volk verkeerde. Hiegentlich droeg zijn roman Onbewoonbare wereld (1937) aan Max van Dam op. Onbewoonbare wereld bespreekt “de opkomst van de NSB en de alles verdrukkende, cultuurverstikkende bedreiging van de mentaliteit die met deze fascistische organisatie samenhangt.” De hoofdpersoon in de roman pleegt zelfmoord. Jacob Hiegentlich besloot vroeg in de oorlog hetzelfde te doen. Tijdens het bombardement van 14 mei 1940 op Rotterdam sloeg de jonge schrijver de hand aan zichzelf. De dood van deze vriend liet diepe sporen na.

Vermoedelijk door Jaap Hemelrijk werd Max voorgesteld aan de in het zionisme geïnteresseerde kunstenaar Fré Cohen. In deze periode raakte hij, misschien door gesprekken met haar, ervan overtuigd dat het zionisme de enige uitweg was. Maar anders dan Theodor Herzl, de grondlegger van het zionisme, was Max pessimistisch over de kansen op een onafhankelijke Joodse staat. Waarschijnlijk was het ook Fré Cohen die hem in 1938 aan de opdracht heeft geholpen van een groot portret van Herzl voor de Nederlandse Zionisten. Max verkeerde aldus in kringen waar men zich zeer bewust was van de dreiging van het nationaal-socialisme.

De mislukte vlucht naar Zwitserland met Alice de Jong-Weil

Terwijl de oorlog zich voltrok, verhuisde Max in 1941 naar één van de prachtige lichte atelierwoningen van het kunstenaarscomplex aan de Zomerdijkstraat in de Amsterdamse Rivierenbuurt, waar verschillende kunstenaars woonden en werkten, zoals Gerrit van der Veen, Hendrika van Gelder, Marianne Franken, Jelle Troelstra en Paul Grégoire. Nadat hij voldaan had aan zijn ‘verplichting tot aanmelding’, ontving hij op 22 maart 1941 het bewijs van aanmelding. Vanaf dat moment werd zijn identiteitsdocument gemarkeerd door een grote zwarte ‘J’. Max besloot om onder te duiken en kwam terecht in Blaricum, samen met de Joodse Alice de Jong-Weil. Alice was de vrouw van textielfabrikant Hans de Jong, die Max leerde kennen in 1939. Het koppel had de schilder, waarschijnlijk rond het jaar 1940, gevraagd een serie portretten te maken van Alice en hun dochtertje Jacqueline. Dit resulteerde in een hechte vriendschap. Er zijn vermoedens dat er zich in die tijd een liefdesrelatie tussen Alice en Max ontspon. Volgens Jules Schelvis voelde Max in ieder geval een “grote genegenheid” voor Alice.1 In 1942 probeerden zij allen te ontkomen aan de dreiging om opgepakt en gedeporteerd te worden. Hans de Jong dook onder op een adres in Nederland. Alice was in het bezit van een Zwitsers paspoort en probeerde in het najaar van 1942 het neutrale Zwitserland te bereiken via België, samen met Jacqueline en Max. Ondertussen was Alice gescheiden van Hans in de hoop dat hun dochter Jacqueline op deze manier een Zwitsers paspoort zou krijgen, maar tevergeefs. Het is bekend dat Max zich in 1942 in het onbezette deel van Frankrijk ophield, waar hij zich onder de Vichy Regering van maarschalk Pétain betrekkelijk veilig voelde. Toch besloot hij terug te keren naar Nederland om samen met Alice en haar dochtertje naar Zwitserland te vluchten. In een telefoongesprek vertelde hij haar dat hij terug was gekomen uit Frankrijk om met haar te zijn, “omdat het voor hem geen enkele betekenis had, zonder haar te leven.” Op de fiets trokken zij richting het zuiden, waar zij relatief probleemloos de Belgische grens passeerden. Vervolgens namen zij de trein naar Parijs en vanuit daar trachtten zij Vichy te bereiken. Ze hoorden in Parijs het nieuws dat het Vichy gebied door de Duitse troepen werd bezet, maar dat weerhield ze er niet van om hun reis te vervolgen. Met een briefje van een bevriende Franse arts op zak waarop geschreven stond dat het ‘gezin’ moest aansterken in de Franse Alpen, bereikten zij Besançon. Vanuit daar trokken zij oostwaarts richting Zwitserland. Een contactpersoon regelde vervoer en een chauffeur om hen af te zetten bij een hotel in Pontarlier, in de Alpen. De chauffeur reed het hotel echter voorbij en bracht het drietal naar een ander gebouw, waar de Sicherheitsdienst hen stond op te wachten. Ze werden direct gearresteerd en langdurig verhoord. Hun bagage werd in beslag genomen, waarna de Sicherheitsdienst de dubbele bodem in Max’ koffer ontdekte, waar papieren en geld in verborgen waren. Max moest zich uitkleden en een antecedentenonderzoek ondergaan. Zodoende werd geconcludeerd dat hij Joods was. Na verhoor werd Alice medegedeeld dat zij met haar dochtertje naar het hotel Le bon gîte gebracht zou worden. Zij kreeg enkel haar mantel toegeworpen en moest haar bagage achterlaten. Vlak voordat Alice en haar dochtertje getransporteerd zouden worden naar Drancy, wisten zij te ontkomen met behulp van de Maquis, guerrilla-eenheden van de Franse verzetsbeweging (de Résistance), en hun vlucht naar Zwitserland te vervolgen.3

Transportatie naar doorgangskamp Drancy en vernietigingskamp Sobibór

Terwijl Alice en Jacqueline succesvol Zwitserland bereikten, werd Max direct getransporteerd naar het beruchte internerings- en doorgangskamp Drancy, ook wel ‘het Westerbork van Frankrijk’ genoemd. Vanaf hier werden Joodse gevangenen gedeporteerd naar vernietigingskampen in het oosten. Gevangenschap weerhield Max er niet van om kunst te maken. Ieder velletje en stukje houtskool of potlood tot zijn beschikking gebruikte hij om te tekenen. Hij heeft zelfs enkele gravures gemaakt. De Zwitser Marcel Adler, die ook in Drancy gevangen zat, was in staat twee van deze gravures uit de gevangenis te smokkelen toen hij vervroegd werd vrijgelaten. De Zwitser had ook een brief aan Alice bij zich, waarin Max haar om pakketjes vroeg. Volgens Jules Schelvis wijst dit erop dat Max ervan overtuigd was dat Alice Zwitserland had bereikt. De gravures belandden bij Alice in Zwitserland en vervolgens in Yad Vashem en de Ghetto Fighters’ House Museum (Haifa) in Israël.4

Op 25 maart 1943 werd Max op transport gesteld naar vernietigingskamp Sobibór. Bij aankomst moesten gevangenen aangeven welk vak zij beoefenden. Max maakte zich bekend als kunstschilder en Prix de Rome-winnaar. Hierdoor ontkwam hij aan onmiddellijke vergassing. Hij kreeg een kleine ruimte tot zijn beschikking waar hij kon werken. “En hij leefde met de wetenschap dat op een steenworp afstand de machinerie van de dood op volle toeren draaide,”5 schrijft Schelvis. De kampleiding droeg Max op om tekeningen te maken voor de staf van de SS. In het kamp maakte hij landschappen voor de SS-kantine en portretteerde hij de SS’ers Gustav Wagner en Karl Frenzel. Na de oorlog getuigde de Tsjechische kampoverlevende Kurt Thomas dat Max van Dam gedwongen werd om portretten te maken van de SS kampstaf.

In april 1943, toen Max werkte aan een portret van de gevreesde Frenzel, doken er geruchten op over een opstand georganiseerd door Nederlandse gevangenen, onder leiding van de Nederlandse marineofficier Jacobs. Alle Nederlanders in het kamp werden opgeroepen. Van de drieënzeventig Nederlanders gingen er eenenzeventig direct naar de gaskamers. De geschiedenis van het vernietigingskamp Sobibór is in detail gedocumenteerd door Jules Schelvis (1921-2016). Hij schreef in zijn boek Vernietigingskamp Sobibór het volgende: “alleen de schilder Max van Dam mocht iets langer leven, omdat hij werkte aan een portret van kampcommandant Frenzel.” Max werd uit de rij gehaald door Frenzel met de woorden “Maler, komm ‘raus”, zodat hij zijn portret kon afmaken.

Enkele maanden later werd Max van Dam alsnog vermoord in Sobibór, op of rond 20 september 1943. Zijn precieze overlijdensdatum is niet bekend. In het voorwoord van het boek Max van Dam. Joods kunstenaar 1910-1933 schrijft rabbijn J.S. Jacobs: “Hoe machteloos voelen we ons, dat we zelfs na zijn dood uit de mond van zijn moordenaars niet eens te weten kunnen komen hoe en wanneer hij is vergast, opgehangen of neergeschoten is.”6

Max was geliefd. Er werd door zijn medegevangenen met veel warmte over hem gesproken.

Het gezin Van Dam

Ook de ouders van Max van Dam overleefde de oorlog niet. Aron, zijn vrouw Johanna en hun dochter Henriëtta hadden Winterswijk verlaten vanwege de oorlog en verhuisden naar Amsterdam. Winterswijk werd een te gevaarlijke plek om te blijven, omdat het hele dorp bekend was met Aron’s politieke activiteiten en publieke functies. In Amsterdam hoopten zij op te gaan in de massa en anoniem te blijven. Het gezin ontkwam niet aan deportatie. Zij werden in 1942 gearresteerd en via doorgangskamp Westerbork op 14 september van dat jaar getransporteerd naar Auschwitz. Op 17 september werden Aron en Johanna in Auschwitz vermoord op respectievelijk 61- en 57-jarige leeftijd. Henriëtta werd op 30 september, ook in Auschwitz vermoord.

De net getrouwde jongere zus van Max, Roosje, dacht een blindedarmontsteking te hebben en liet zich opnemen in het ziekenhuis. Dit heeft haar uiteindelijk gered. Haar man werd op dat moment gearresteerd en gedeporteerd. Ook hij overleefde de oorlog niet. Roosje kwam er al snel achter dat ze zwanger was. Max’ nichtje werd geboren in 1943, het jaar waarin hij werd vermoord. De daaropvolgende twee jaar doken Roosje en haar dochter apart van elkaar onder. Zij overleefden beiden de oorlog.

Noten:

1. Max van Dam. Joods kunstenaar 1910-1943, 63
2. Max van Dam. Joods kunstenaar 1910-1943, 63.
3. ‘Postuum eerbetoon in Goois Museum. Wat Max van Dam maakte “voordat de wereld in elkaar donderde”’ (krant en datum nog even opzoeken)
4. Max van Dam. Joods kunstenaar 1910-1943, 64
5. Max van Dam. Joods kunstenaar 1910-1943, 65.
6. Gé Tol, ‘Expositie en boek ter nagedachtenis van de schilder Max van Dam’, Deventer Courant (13 november 1986).

 

Geraadpleegde bronnen

  • S.J, Mak van Waay, Lexicon van Nederlandsche Schilders en Beeldhouwers 1870-1940 (Amsterdam 1944).
  • ‘Max van Dam. Max van Dam en zijn vlucht voor de nazi’s’, https://www.oudwinterswijk.nl/tweede-wereldoorlog/verhalen-over-toen/hans-tenbergen/max-van-dam/ (geraadpleegd 26 april 2022).
  • Wim Scholtz, red. Max van Dam Joods kunstenaar (1910-1943) (Winterswijk: Vereniging ‘Het Museum’, 1986).
  • Max van Dam: ‘Maler, komm ‘raus’ 1910-1943 (Winterswijk: Vereniging ‘Het Museum’, 2018).
  • RKD – Persberichten Max van Dam
  • De Groene Amsterdammer van 12 december 1986
  • Jan van Adrichem en Max Nord. Rebel, mijn hart: kunstenaars 1940-1945 (Zwolle 1995).

Beeld

  • ‘Zelfportret van Max van Dam op 25-jarige leeftijd tegen een blauwe achtergrond met lichtval van rechts’, vervaardiger Max van Dam, geschilderd olieverf op doek, Collectie Joods Museum, M005452.
  • ‘DEMONSTREERT VOOR SOCIALISME EN DEMOCRATIE’, affiche, vervaardiger Max van Dam, lithografie, Collectie Joods Museum, M007601.
  • Schets voor ‘De Vlucht’, vervaardiger Max van Dam, Collectie Rijksakademie, website Prix de Rome, https://prixderome.nl/2014/09/04/tweede-prijs-schilderkunst-1938/.
  • Aanmeldingsbewijs voor ‘personen van geheel of gedeeltelijk joodschen bloede’, op naam van Max van Dam, 1941, Collectie Joods Museum, D001703.