Martin Monnickendam

Amsterdam, 25 februari 1874 – Amsterdam, 4 januari 1943

Door Niki de Horde, 8 juli 2022

 

Op 28 november 1941 kreeg de Joodse Martin Monnickendam een brief van Arti et Amicitiae, waarin hem werd meegedeeld dat hij is afgevoerd van de ledenlijst. Dit “in verband met de nieuwe verordening omtrent het deelnemen van niet-Arische kunstenaars aan openbare vertooningen van kunst en het verbod van lidmaatschap van vereenigingen zonder economisch doel.” In tegenstelling tot sommige andere Joodse leden had Monnickendam zijn lidmaatschap bij Arti niet al eerder opgezegd. Dit kan worden opgemaakt uit de zinsnede: “melden wij U thans dat wij ook Uw naam hebben moeten afvoeren van de lijst.” Ruim een jaar later, vlak voordat Monnickendam op transport zou worden gesteld naar een concentratiekamp, overleed hij aan de gevolgen van een longontsteking. Zijn vrouw Alice Monnickendam – Mouzin organiseerde kort na de bevrijding een herdenkingstentoonstelling ter ere van haar man. Arti voorzitter Felicien Bobeldijk laat weten dat hij het jammer vindt dat “mevrouw Monnickendam niet wat gewacht heeft met de tentoonstelling van Monnickendam opdat deze door Arti gehouden zou kunnen worden. Het zou een manifestatie geweest kunnen zijn.”

In de In Memoriam tentoonstelling van 1947 werd Monnickendam echter niet opgenomen. Monnickendam stierf strikt genomen een natuurlijke dood en de tentoonstelling betrof een eerbetoon “aan die leden onzer Maatschappij, die gedurende den j.l. wereldoorlog in Duitsche of Japansche handen op zoo jammerlijke wijze het leven lieten.” De keuze van het toenmalige bestuur om Monnickendam niet op te nemen in de tentoonstelling wordt nu ervaren als eenzelfde misplaatste letterlijkheid die sprak uit veel van Arti’s uitingen tijdens de oorlogsjaren, zowel in teksten als in daden. Vandaar dat in het kader van de tentoonstelling U zult begrijpen dat … (2022) wel aandacht wordt besteed aan de biografie van Monnickendam en er in de biografieruimte ook een zelfportret van hem te zien is.

Jeugd

Op 25 februari 1874 werd Martin Monnickendam geboren op de Reguliersbreestraat in Amsterdam. Zijn ouders waren Roosje Rippe en de boekhouder Nathan Meijer Monnickendam. Monnickendam had een oudere broer, Jacques (1872), en twee jongere zusjes, Rachel (1879) en Liesje (1880). De vier kinderen groeiden op in een redelijk welvarend gezin. Monnickendam deed niets liever dan tekenen. In de vierde klas van de vijfjarige HBS werd hij zelfs van school gestuurd, omdat hij in de les zat te tekenen. Zijn ouders steunden zijn zijn ambitie. Monnickendam mocht zich voorbereiden op het toelatingsexamen van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten en nam les bij de schilder Johan Adolph Rust, die in de buurt woonde. Het gezin was inmiddels verhuisd naar de Binnen Amstel 20, dichtbij het Muntplein. Op zestienjarige leeftijd, in 1891, werd hij aangenomen op de Rijksacademie en begon hij aan een vierjarige opleiding. Hij kreeg les van August Allebé, Nicolaas van der Waay en Carel Dake en raakte er bevriend met onder andere Pieter Dupont, Lizzy Ansingh en Klaas van Leeuwen.

Exposities en prijzen

Na zijn opleiding vertrok Monnickendam voor twee jaar naar Parijs. Daar ontwikkelde hij zijn kleurrijke palet. Het atelier van zijn studievriend Dupont gevestigd aan de Rue de Buffon, bezocht hij zeer regelmatig; volgens sommige bronnen deelde zij het atelier. Verder sleet hij zijn dagen in het Louvre en volgde hij colleges aan de ‘Ecole des Arts et Métiers’. Met zijn carrière ging het redelijk voorspoedig: hij maakte onder andere tekeningen in opdracht. In 1896 keerde Monnickendam terug naar Amsterdam.

In 1901 dingde Monnickendam voor de derde keer mee aan de Prix de Rome in de categorie van de schilderkunst. Dit keer met het schilderij ‘Boas en Ruth.’ Adriaan Herman Gouwe, Piet Mondriaan en Michel Butter waren zijn concurrenten. Gouwe won de Prix de Rome dat jaar en Monnickendam kreeg zilver. Hij weigerde de prijs te aanvaarden, volgens de Stichting Vrienden van de schilder Martin Monnickendam, vond hij de tweede plaats geen verdienste, maar een afgang.

Een jaar later betrok Monnickendam zijn atelier aan de De Ruijterstraat waar hij ruim twintig jaar zou blijven werken. In 1906 exposeerde hij voor het eerst in Arti met het schilderij ‘Overijsselsche boerenwoning’. Het werk sluit stilistisch aan bij de Larense School. Kunsthandelaar Nico Harpen, die gespecialiseerd was in de Larense School liet zijn oog op hem vallen. Hij organiseerde een grote tentoonstelling met vijftig tekeningen van Monnickendam, in de zalen van de ‘Amsterdamse afdeling’ van de Larensche Kunsthandel. Deze tentoonstelling markeerde een omslagpunt in Monnickendams carrière. In hetzelfde jaar werd Monnickendam stemhebbend lid van Arti en vanaf dat moment exposeerde hij met veel succes in verschillende Nederlandse steden. Met name kunstcritici uit de de zuidelijke delen van het land waren positief gestemd over zijn werk. In 1908, nam Monnickendam, met onder andere de Arti-leden Jan Sluijters en Felicien Bobeldijk, deel aan een tentoonstelling van de Bossche Kunstkring. Ook presenteerde hij in 1908 werk op een tentoonstelling van leerlingen en oud-leerlingen van de Rijksacademie, ter gelegenheid van een bezoek van Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik. Een mijlpaal in Monnickendams carrière was toen zijn schilderijen werden toegelaten tot de Parijse Salon, een van de meest prestigieuze tentoonstellingen in Europa. Zijn werk werd positief ontvangen, maar Arsène Alexandre van Le Figaro vindt het werk van Monnickendam ‘curieus’. In 1909 werd Monnickendam wederom toegelaten tot de Salon, deze keer met het schilderij Het Amphitheater. Ditmaal beoordeelde Arsène Alexandre het werk van Monnickendam als een ‘van de beste figuurstukken’ van de tentoonstelling.

Er gebeurde ook van alles op persoonlijk vlak. In 1906 trad Monnickendam in het huwelijk met Alice Mouzin, directrice van de ‘Industrieschool voor Vrouwelijke Jeugd.’ Na een uitbundig huwelijksfeest ging het echtpaar op huwelijksreis naar Zweden. Toen het kersverse echtpaar terugkeerde naar Amsterdam verhuisden Monnickendam en Mouzin naar de Grensstraat 4. Daar werd op 24 augustus in 1908 hun eerste kind geboren, Mona Rosa ‘Roos’. Een paar jaar later, op 24 april in 1911, werd hun tweede dochter Ruth geboren.

Tijdens De Vierjaarlijkse te Arnhem in 1909 ontving Monnickendam een gouden medaille voor het olieverfschilderij De fruitverkoopster. Een recensent van de Arnhemsche Courant stelde dat Monnickendams kunst getuigt van een “visie van buitengewone kracht.” Zijn schilderijen zijn volgens hem “een en al leven, realiteit in beeld en kleur.” In 1910 ontving Monnickendam twee bronzen medailles toen hij exposeerde in Buenos Aires en Brussel. Een krappe dertig jaar later, in 1937, ontving hij op de wereldtentoonstelling in Parijs een gouden medaille.

Marie de Jonge, de oprichter en leider van het Internationaal Schildersatelier te Amsterdam, vroeg Monnickendam om een van de twee ‘leermeesters’ te worden aan het instituut. De Jonge was ook aangesloten bij Arti en schilderde genre-, figuur- en interieurvoorstellingen, stads- en dorpsgezichten en stillevens. Onder hun leerlingen bevonden zich Maria Anna Bleeker, Gustave van Kan, Suzanna Elisabeth Kneppelhout en Arti-lid Marianne Franken. We weten niet waarom, misschien hadden zijn leerlingen ook invloed op hem, maar in deze periode veranderde het palet van Monnickendam, het werd rijker van toon.

Het Interbellum

Monnickendam ontpopte zich tot een vooraanstaand kunstenaar gedurende het interbellum. Hij werd gewaardeerd door zijn collega-kunstenaars, hij gaf les en zijn werk was ook commercieel een succes. Hij kon, in tegenstelling tot veel andere kunstenaars, van zijn kunstenaarschap leven. In 1925 kocht hij voor vijfendertig duizend gulden een pand aan de Stadhouderskade, de straat waar ook de Joodse kunstenaar en Arti-lid Mozes Cohen woonde.

Monnickendam nam in zijn leven aan meer dan tweehonderd tentoonstellingen deel. Niet alleen in Nederland, maar ook in Groot-Brittannië, Italië en Frankrijk. In 1924 werd in het Stedelijk Museum Amsterdam een overzichtstentoonstelling georganiseerd van de schilderijen van Monnickendam, een ‘eretentoonstelling’, ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag. Een recensent van Het Volk, het dagblad van de SDAP, meende dat Monnickendam ‘niet meer dan een talent was gebleven’ en dat het werk in zijn jongere jaren ‘opmerkelijker’ en ‘persoonlijker’ was dan Monnickendams werk op latere leeftijd. Anderen prezen hem juist naar aanleiding van deze ‘eretentoonstelling’, zoals een recensent van De Tijd die meende dat Monnickendam dit eerbetoon verdiende, omdat hij “een buiten de officiële scholen staande, sterk persoonlijk figuur” is. De kunstenaar zou “een levensblijde, in briljante uiterlijkheid zwijgende Palletier” zijn.

Het Interbellum was voor Monnickendam een reislustige periode. Hij bezocht niet alleen andere plaatsen voor tentoonstellingen, maar ook om inspiratie op te doen. In 1922 en 1923 bezocht hij Duitsland, de tekeningen die hij hier maakte werden later tentoongesteld bij Bernard Houthakker. In 1926 ging het gezin Monnickendam op vakantie naar Normandië en Bretagne en een aantal jaar later bezocht hij Venetië. Monnickendam zou de komende jaren vaker naar Italië gaan. In 1931 bezocht hij onder andere de badplaats San Remo en in 1934 Florence. Op Monnickendams zestigste verjaardag organiseerde Bernard Houthakker niet alleen een tentoonstelling voor zijn vriend, maar zamelde hij geld in om Monnickendam in de gelegenheid te stellen nog eens af te reizen naar Italië. Ditmaal deed hij Rome en Siena aan. In datzelfde jaar werd Monnickendam benoemd tot officier in de Orde van de Oranje Nassau. De kunstenaar maakte in 1938 zijn vijfde en laatste reis naar Italië, met dank aan zijn oud-leerlingen die geld bijeen hadden gebracht. Hij bezocht onder andere Rimini en Assisi.

De oorlog

Door de Duitse anti-Joodse verordeningen tijdens de bezetting werd Monnickendam steeds meer beperkt in zijn vrijheid. Op 20 september 1941 kreeg Monnickendam een brief van de secretaris van Arti waarin wordt medegedeeld dat de kunstenaar niet meer mocht deelnemen aan openbare artistieke vertoningen. “Onze voorloopige aankondiging van de Najaarstentoonstelling was U reeds toegezonden voor de verordening, wilt deze dus als niet door U ontvangen beschouwen,” Slechts twee dagen later, op 22 september 1941, ontving Monnickendam een handgeschreven brief van dezelfde secretaris. In de brief wordt aan de kunstenaar medegedeeld dat hij geen convocatie voor de stemhebbende ledenvergadering meer zal ontvangen. Ook zal hij geen inzendingsbiljetten meer ontvangen voor de periodieke tentoonstellingen van Arti. De brief wordt geopend met de zin: “U zult, gezien de nieuwe verordening, begrijpen, dat…”
Het is opmerkelijk dat deze brief handgeschreven is. Was de informatie te gevoelig om op Arti papier te versturen of om te dicteren aan een secretaresse? Of was Monnickendam bevriend met de secretaris, waardoor deze hem persoonlijk benaderde? De inhoud van de brief is buitengewoon afstandelijk en getuigt niet van enige empathie. Dit maakt het laatste onwaarschijnlijk.

Op 4 november 1941 ontving Monnickendam een brief waarin Arti’s bestuur hem, namens het bestuur der Stichting van het Fonds voor Weduwen en Weezen, verzocht door te geven of hij wel of niet Joods is. “In Uw en ons belang vragen wij U ons per omgaande te willen berichten of dit bij U al dan niet het geval is.” Links onderaan de brief staat in potlood geschreven: “Zelf ben ik Israëliet maar mijn vrouw in wier voordeel ik steeds de contributie heb gestort is het niet.” Op 28 november 1941 werd de kunstenaar op de hoogte gebracht dat het bestuur “genoodzaakt” was om hem “af te voeren van de ledenlijst onzer Maatschappij,” omdat het bestuur van de vereniging gevolg gaf aan de verordening van 22 oktober 1941, die luidde ‘Joden moeten niet-Joodse verenigingen verlaten en worden vanaf 7 november geweerd uit bridge-, dans- en tennisclubs’.

In het archief van Monnickendam zijn deze vier veelzeggende brieven bewaard gebleven. In het archief van Arti is geen correspondentie tussen de vereniging en de Joodse kunstenaarsleden teruggevonden.

Op 4 januari 1943, vlak voor hij op transport gezet zou worden naar een concentratiekamp, overleed Monnickendam aan de gevolgen van een longontsteking. In het archief van Arti is een brief van Alice Mouzin-Monnickendam bewaard gebleven. Zij berichtte het bestuur op 5 januari 1943:

“Ofschoon mijn man geen lid meer van Arti was, voel ik mij toch gedwongen, U te berichten, dat hij gisteren, om half 10, na een ziekte van eenige dagen, aan een longontsteking, overleden is. Hoe bedroefd wij ook zijn, is hem daardoor veel leed bespaard gebleven. In zijn laatste gesprek met U, zeide U, dat Arti misschien nog wel iets kon doen voor Joodsche schilders. Mocht U ook hier iets kunnen bereiken om te voorkomen, dat zijn nagelaten werk verloren gaat, dan houden mijn kinderen zich ten zeerste aanbevolen.”

Het is onduidelijk met wie dit laatste gesprek is gevoerd, gezien de aanhef van de brief enkel ‘Geachte Heer’ luidt. Tevens is niet zeker of Arti iets heeft gedaan om zijn nagelaten werk te behouden. De naam van Martin Monnickendam prijkt wel op Arti’s ereledenbord.

Het werk van Martin Monnickendam is onder meer te vinden in het Joods Historisch Museum, Teylers Museum in Haarlem, Rijksmuseum, het Stadsarchief Amsterdam, het Gemeentemuseum Den Haag en het Amsterdam Museum.
De voorzitter van Stichting Vrienden van de schilder Martin Monnickendam, Ruud van Helden heeft met het uitlenen van een zelfportret van Martin Monnickendam en de brieven die hierboven beschreven zijn een grote bijdrage geleverd aan het onderzoek en de voorbereidingen van de tentoonstelling U zult begrijpen dat …

 

Geraadpleegde bronnen

Beeld

  • Martin Monnickendam aan het werk, 1905, Stichting Vrienden van de schilder Monnickendam.
  • ‘Boas en Ruth’, 1901, vervaardiger Martin Monnickendam, Collectie Museum Cultural Heritage Agency of the Netherlands Art Collection. https://useum.org/artwork/Boas-en-Ruth-Martin-Monnickendam-1901
  • Schildersatelier van Martin Monnickendam op het Singel in Amsterdam vermoedelijk met Marianne Franken en jongen met vaandel, circa 1915, Collectie Joods Museum, F001949.
  • ‘Kunsthandel Bernard Houthakker aan het Rokin’, 1936, vervaardiger Martin Monnickendam, aquarel op papier, Collectie Joods Museum, M008263.