Jo Spier

Zutphen, 26 juni 1900 – Santa Fe, 21 mei 1978

Door Niki de Horde, 8 juli 2022

Tekenaar en illustrator Joseph Eduard Adolf Spier genoot een uitzonderlijke bekendheid als tekenaar in Nederland. Zijn heldere tekeningen werden door velen in één oogopslag herkend. Spier kreeg in 1941 als lid van Arti et Amicitiae te maken met uitsluiting. Het is onduidelijk of hij zelf zijn lidmaatschap heeft opgezegd of van de ledenlijst werd afgevoerd, maar hij was, van de een op de andere dag, niet meer welkom. Hij overleefde de oorlog en schreef zich in 1946 weer in bij de vereniging.

Omdat Spier niet was omgekomen tijdens de oorlog werd hij niet opgenomen in de na de oorlog door het Artibestuur geïnitieerde herdenkingstentoonstelling In Memoriam. In de tentoonstelling en reconstructie van de In Memoriam tentoonstelling: U zult begrijpen, dat… (2022) wordt wel aandacht besteed aan aan hem als persoon en kunstenaar.

Jeugd en opleiding

Op 26 juni 1900 werd Jo Spier, zoon van de Joodse manufacturen- en kledingverkoper Isidore Spier en de Brabantse Selina Elias, geboren op het Oude Stationsplein te Zutphen. Zijn vader was eigenaar van een modezaak, maar Spier had een andere passie. Al op jonge leeftijd wist Spier dat hij tekenaar wilde worden. De tekenleraar van het Zutphense gymnasium zag dat zijn leerling talent had en spoorde hem aan zich verder in het tekenen te bekwamen. De politieke prenten die van de socialist en antimilitaristisch Albert Hahn in het weekblad De Notenkraker verschenen, maakte grote indruk op de jonge Spier. Hij zat in de vierde klas toen hij zijn tekeningen naar de gevierde en verguisde tekenaar stuurde. Hahn adviseerde hem, evenals zijn ouders, om toch maar eerst eindexamen te doen. Als het aan Spier zelf had gelegen was hij toen waarschijnlijk direct gestopt om zich op een kunstopleiding te storten.

Na het behalen van zijn gymnasiumdiploma verhuisde Spier in 1919 naar Amsterdam. Hier volgde hij privélessen bij Klaas van Leeuwen, van wie ook Louis van der Noordaa les heeft gehad. Na te hebben voldaan aan zijn militaire dienstplicht werd hij toegelaten tot de Rijksacademie van Beeldende Kunsten. Hij volgde een tweejarige opleiding. Met name de tekenlessen van prof. J.H. Jurres (actief bij Arti) boeiden hem. Omdat de Academie geen afstudeerrichting in illustratietekenen aanbood, vertrok Spier in 1923 naar Parijs om daar zijn opleiding, onder meer bij het Atelier Cormon, af te ronden. Eind 1924 keerde Spier terug naar Nederland. Een jaar later, in 1925, trouwde Spier met Albertine Sophia ‘Tineke’ van Raalte. Samen kregen zij twee zonen, Peter en Tom, en een dochter, Céline. Peter zou in zijn vaders voetsporen treden en ook illustrator worden.

De tekenende journalist

Al vrij snel nadat Spier terugkeerde uit Parijs kon hij aan de slag bij De Telegraaf als illustrator. Dit zou hij bijna zestien jaar doen. Begin twintigste eeuw was het gebruikelijk bij kranten om te werken met een snel werkende reportagetekenaar; camera’s waren toen nog te groot en zwaar voor reportagewerk. Bovendien kon de fotoafwerking tijdrovend zijn. Spier ging vaak mee met journalisten om ter plaatse schetsen te maken, die hij ‘s avonds verder uitwerkte. Voor de afwerking van de tekeningen gebruikte hij eerst krijtpotlood, later Oostindische inkt. Hij streefde ernaar om het schetsmatige van het snelle werken op locatie weg te werken, zijn eindresultaten waren altijd helder en open. Soms knipte hij de zwaar belijnde figuren uit en plakte ze op nieuw papier voor een betere compositie. Precisie en exactheid karakteriseerden zijn manier van werken. Hij voelde zich thuis in journalistieke kringen en noemde zichzelf liever een tekenende journalist dan een kunstenaar. Naast het tekenen van portretten –veelal van bekende Nederlanders– en situaties voor reportages, tekende hij ook landschappen en stadsgezichten. In het Biografisch Woordenboek van Nederland schrijft historicus Ivo Schöffer dat Spier het wit op zo’n ruimtelijk geraffineerde wijze gebruikte dat zijn “tekenkunst wel eens die van het weglaten is genoemd.”

Dat Spier vanaf 1930 zichzelf meer en meer profileerde als cartoonist is vermoedelijk ten dele toe te schrijven aan de technische verbeteringen van de persfotografie. Reportagetekenen werd minder nodig. Naar het voorbeeld van Punch en The New Yorker tekende hij moppen met onderschrift. Later ontwikkelde Spier beeldenseries met humoristische teksten, geschreven in zijn kenmerkende handschrift. In deze beeldverhalen nam hij gebeurtenissen, maatschappelijke ontwikkelingen en politieke opvattingen op de hak. De Telegraaf bood hem in het zondagochtendblad zijn eigen rubriek, die soms een groot deel van een pagina kon beslaan.

Hoewel Spiers werk populair was en veel bewonderaars kende, vonden mensen zijn grappen soms ook oubollig en de bespiegelingen over eigen land en volk wat neerbuigend. Zijn illustraties uit de krant werden in verschillende albums herdrukt en uitgegeven, bijvoorbeeld Teekeningen uit 1933 en Per potlood door Nederland uit 1934. Deze albums vonden gretig aftrek. In 1936 verscheen Uit en thuis. Reisschetsen, met tekeningen in zachte pastelkleuren van een reis naar Nederlands-Indië. Het boekje werd enthousiast ontvangen; toonaangevende recensenten als Cornelis Veth, Jan Greshoff en Menno ter Braak schreven lovende kritieken.

Naast het tekenwerk voor kranten en tijdschriften maakte Spier een enorm aantal reclametekeningen. Nederlandse bedrijven als Heineken, KLM, NS, PTT en Amstel Bier adverteerden jarenlang met Spiers tekeningen. “Zijn tekeningen gingen verder dan een plaatje met tekst. Zijn vermogen om op een beeldende wijze typografie in te zetten is ongeëvenaard” meldt de tentoonstellingstekst van Verleiden met een glimlach – Jo Spier en de reclame van Stedelijk Museum Zutphen. De advertenties van Spier verleiden de hedendaagse beschouwer, soms nog steeds tot een glimlach.

De Tweede Wereldoorlog: gevangenschap in verschillende kampen

Het ging Spier ogenschijnlijk voor de wind: zijn illustraties in De Telegraaf sloegen aan bij het grote publiek en zijn albums werden goed verkocht. Spier was een bekende Nederlander. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak werkte deze status niet per se in zijn voordeel. Door zijn bekendheid, in combinatie met zijn Joodse afkomst, werd de tekenaar nauw in de gaten gehouden door de Duitse bezetter en medestanders. Hij en zijn gezin vielen daardoor ten prooi aan vijandige uitlatingen en felle existentiële bedreigingen. Reeds in oktober 1940 werd Spier door de directie van De Telegraaf op staande voet ontslagen, vanwege een in 1939 gemaakte kritische prent over Hitler. In de hoop met rust gelaten te worden, verhuisde het gezin Spier naar hun zomerhuis in Broek in Waterland, maar tevergeefs. Drie keer werd de kunstenaar gevangen gezet: eind 1940 en in 1941 enkele weken, in 1942 maandenlang. Eerst werd hij geïnterneerd in een gevangenis in Amsterdam, vervolgens in een strafbarak van het doorgangskamp Westerbork.

Anton Mussert, de leider van de Nationaal-Socialistische Beweging, was bewonderaar van de tekeningen van Spier en bood aan de kunstenaar te helpen. Vanwege zijn politieke functie kreeg Mussert de mogelijkheid om een twintigtal Joodse gezinnen te behoeden van deportatie, mits zij zich in een gevorderd kerkgebouw in Doetinchem, het zogeheten ‘Villa Bouchina’, lieten interneren. Spier en zijn gezin werden op deze ‘Mussert-lijst’ geplaatst en begin 1943 naar Doetinchem overgebracht. Een aantal maanden later, in april, werden zij samen met de andere ‘Mussert-Joden’ naar het Alterslager van Theresienstadt in Tsjechië gedeporteerd. De Tsjechische vestingstad Theresienstadt, de Duitse benaming, of Terezín, de Tsjechische benaming, werd in de Tweede Wereldoorlog gebruikt als een concentratiekamp of getto. Het fungeerde als een doorgangskamp voor Joden die veelal binnen afzienbare tijd naar Auschwitz-Birkenau of andere vernietigingskampen werden gestuurd.

Van november 1941 tot april 1945 werden 139.667 Joden gedeporteerd naar Theresienstadt; 33.818 van hen stierven in de stad zelf aan ontberingen, ziekte, marteling of executie. De Spiers werden niet naar Auschwitz gedeporteerd. Spier zette zijn kunstenaarschap voort in Theresienstadt, onder andere in de vorm van potten bakken, lijsten maken en het ontwerpen en uitvoeren van wandversieringen. In de kinderslaapzaal van het kamp maakte hij wandschilderingen. Hij bleef werken in de werkplaats tot op 7 mei 1945 het getto door de Russische troepen werd bevrijd.

Na de oorlog werd Spier beschuldigd door zijn Nederlandse medegevangenen. Hij zou uit angst te gedienstig zijn geweest tegenover de nazi-bewakers. Bovendien zou hij hebben meegewerkt aan een nazi-propagandafilm om naar buiten toe Theresienstadt te doen voorstellen als een mooie, welvarende stad die Hitler had geschonken aan de Joden. Na de oorlog kreeg Spier herhaaldelijk te maken met deze aantijgingen. Nooit ging hij hier in het openbaar op in, zelfs niet in zijn in 1978 gepubliceerde memoires Dit alles heeft mijn oog gezien. Herinneringen aan het concentratiekamp Theresienstadt.

Leven na de oorlog

Vanaf juni 1945, slechts één maand na zijn bevrijding uit Theresienstadt,stortte Spier zich weer op zijn werk als tekenaar en illustrator.
Hij keerde terug naar het zomerhuis in Broek in Waterland en Elseviers Weekblad gaf hem de ruimte om zijn cartoons op dezelfde wijze te publiceren als hij ook had gedaan in De Telegraaf-rubriek.

Een verandering in zijn werk is dat hij zich vaker waagde aan politieke thema’s. Hij sprak zich soms fel anti-Duits uit. Spier hervatte ook het reportagetekenen. Samen met journalist Piet Bakker reisde hij naar de West en de Oost.
De reistekeningen die hij hier maakte bracht hij onder dezelfde titels uit, respectievelijk in 1948 en 1950.

Kort na de bevrijding vroeg Spier een visum aan om naar de Verenigde Staten te emigreren. Eind 1951 werd dit visum verleend. Het lukte hem om hier met reclametekenen en illustreren een nieuw bestaan op te bouwen. In 1953 kon de rest van het gezin ook overkomen. Zij vestigden zich definitief op Long Island bij New York, maar Spier kwam nog vaak op bezoek in Nederland. Hij bleef ook publiceren in Elseviers Weekblad. In 1975 schonk Spier zijn tekenarchief aan het Stedelijk Museum van Zutphen, zijn geboortestad. Wellicht diende het als een soort afscheid. In 1978, niet veel later, overleed hij in Sante Fe.

 

Geraadpleegde bronnen

Beeld