Jaap Kaas

Amsterdam, 4 augustus 1898 – Amsterdam, 4 oktober 1972

Door Jante van der Naaten, 8 juli 2022

Zelfportret met mantelbaviaan, 1940, zwart krijt op papier, Teylers Museum, Haarlem (via RKD)

Jacobus (Jaap) Kaas was een beeldhouwer, medailleur, schilder, tekenaar en graficus. Hij werd op 4 augustus 1898 geboren op de Zwanenburgwal in de Amsterdamse Jodenbuurt. Zijn ouders, de liberaal-Joodse diamantslijper Marcus Kaas en Rachel van Moppes, waren slechts in traditionele zin verbonden met het Joodse milieu waaruit zij voortkwamen. Geloof speelde geen rol in de opvoeding van hun drie kinderen Andries, Christina en Jaap.1 Het gezin verhuisde in 1900 naar Antwerpen, waar Marcus Kaas een nieuwe start maakte als metaal- en antiekhandelaar. Hij had echter weinig succes, en gedurende hun veertienjarige verblijf in Antwerpen verhuisde het gezin maar liefst vijf keer. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog keerden zij in 1914 noodgedwongen terug naar Amsterdam.

Tijdens zijn jeugd bezocht Jaap Kaas vaak de Antwerpse Zoo, toen een verzamelplek voor beeldende kunstenaars. ‘Animaliers’ als Rembrandt Bugatti bezochten de Zoo bijna dagelijks om de dieren te observeren en ze ter plekke na te boetseren. Het werk van Bugatti maakte een grote indruk op Kaas. Hij spendeerde al zijn vrije tijd in de dierentuin, waar hij de dierenoppassers hielp met klusjes. Daarnaast begon hij al voor zijn tiende ook zelf met boetseren en tekenen in de Zoo. Een professor van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, de beeldhouwer Josué Dupon, zag de twaalfjarige Kaas aan het werk en adviseerde hem de avondschool van de academie te gaan volgen. Kaas wist al dat hij beeldhouwer wilde worden en werd hierin gesteund door zijn ouders. Hij volgde het advies van Dupon op en bezocht van 1910 tot 1913 de avondschool, en in 1913 ook de dagopleiding van de academie.

Dreigende mantelbaviaan, 1938, gips, Museum Beelden aan Zee, Den Haag (via RKD)

Eenmaal terug in Amsterdam werd Kaas aangenomen aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten, waar hij beeldhouwlessen kreeg van onder meer Jan Bronner. De opleiding tot beeldhouwer duurde vier tot zes jaar en was zeer intensief. Er werd veel aandacht besteed aan de functie van de beeldhouwkunst in verband met de architectuur. De kennis die Kaas hier heeft opgedaan heeft hij later toegepast in de praktijk, toen hij in dienst trad van de Monumentenzorg en daarna als beeldhouwer ging samenwerken met de architecten van de Amsterdamse School.2
Vanaf zijn zeventiende woonde Kaas op zichzelf, op de zolder van de diamantfabriek van Van Moppes aan de Plantage Middenlaan. Zijn vrije tijd bracht hij door in Artis of besteedde hij aan sport. ’s Avonds was hij te vinden in de cabarets op en rond het Rembrandtplein, waar hij bevriend raakte met mensen uit de muziek- en theaterwereld. Kaas was de medeoprichter van een kunstenaarssociëteit, Het Honk, de voorloper van De Kring.

Jaap Kaas werkte als beeldhouwer mee aan diverse bouwprojecten, zoals Theater Tuschinski (1920) en het Koloniaal Instituut (1922) in Amsterdam. In dienst van de Monumentenzorg werkte hij aan de restauraties van een aantal kerken. Kaas was bevriend geraakt met Elisabeth Mooij, een romanschrijver en vertaler. Ze kregen een relatie en in 1923 trouwden ze in Den Haag. Het huwelijk stuitte op tegenstand van Kaas’ ouders, waardoor het jonge echtpaar onderdak zocht bij een oom van Jaap; Willem Kaas. Willem werd de grote stimulator van Jaaps artistieke carrière, door hem aan te moedigen en werken van hem aan te kopen. Eind 1924 verhuisden Jaap Kaas en zijn vrouw naar Amsterdam, waar een lastige periode aanbrak. Kaas was bekend bij het Steuncomité voor Beeldende Kunstenaars en zou tot 1936 jaarlijks financiële steun ontvangen van de gemeente in ruil voor geleverd beeldhouwwerk.3

Gemeenschapskunstenaar

Met de opkomst en bloei van de Amsterdamse School kreeg Kaas gemeentelijke opdrachten voor bouwbeeldhouwkunst ter verfraaiing van de stad. Kaas voerde in totaal acht opdrachten uit voor Kunstzaken, waaronder het ontwerp van vier sluitstenen aan een woningblok in de Stadionbuurt en een gedenksteen ter nagedachtenis van P.J.H. Cuypers. Een grote opdracht was een beeld voor de tweede binnenplaats van het stadhuis, waarvoor Kaas zelf het onderwerp mocht bepalen. Kaas werkte drie jaar aan de opdracht en begin 1931 werd zijn beeld Claudius Civilis geplaatst. Kaas werkte ook in opdracht van architecten die hem direct benaderden, zoals G.J. Rutgers, de productiefste architect van de Amsterdamse School. In 1926 nam Kaas deel aan de Prix de Rome. Hij werd samen met Johan Wertheim en Mari Andriessen geselecteerd voor de eindronde, maar eindigde op de derde plaats. Door de opdrachten had Kaas nauwelijks tijd voor zijn vrije werk. Het werk dat hij wel maakte bestond vooral uit beeldjes en tekeningen van dieren en portretten van mensen uit zijn directe omgeving. Kaas toonde zijn vrije werk op de groepstentoonstellingen van Arti et Amicitiae en de Nederlandse Kring van Beeldhouwers (NKB).

De beeldhouwopdrachten konden niet voorzien in het levensonderhoud van Jaap Kaas, zijn vrouw en dochter Anna-Marie, die in 1925 was geboren. Daarom gaf Kaas tussen 1925 en 1936 ook les in tekenen en boetseren aan twee ambachtsscholen. Hij deed dit werk met weinig plezier en bovendien bracht het nog steeds te weinig geld op. Het gezin maakte jaren van armoede door, waarin ze vaak verhuisden. Kaas ging uit nood ook grafisch werk maken; hij ontwierp boekbanden en ex librissen en maakte illustraties voor boeken en tijdschriften. Ook maakte hij meubels en speelgoed in opdracht. De voortdurende armoede en tegenslagen in zijn artistieke loopbaan deprimeerde Kaas en tenslotte ging ook zijn huwelijk ten onder aan huiselijke zorgen en spanningen.4 In 1932 werd de scheiding voltrokken. De ondergeschikte positie ten opzichte van opdrachtgevers, architecten en commissies moet voor Kaas een voortdurende kwelling zijn geweest.5 Hij was een bescheiden maar zelfbewust man. Toen Kaas in 1936 een baan kreeg aangeboden als docent aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs nam hij zonder heimwee afscheid van zijn werk als bouwbeeldhouwer voor de stad Amsterdam.

Artis

In Amsterdam werd Artis de opvolger van Kaas’ geliefde Antwerpse Zoo. Gedurende een periode van zo’n 25 jaar raakte Kaas enorm betrokken bij de dierentuin en kreeg hij de officieuze titel ‘beeldhouwer van Artis’. Kaas behoorde tot een groep kunstenaars die Artis tot hun bijna dagelijkse werkterrein hadden gekozen. Hij onderhield warme vriendschappen met het personeel van de dierentuin, die hem hielpen bij het maken van zijn werk. Kaas droeg dezelfde werkkleding als het personeel, had toegang tot de dienstruimten en kreeg veren, schedels, tanden, klauwen en huiden om te bestuderen. Wanneer Kaas een dier tekende of boetseerde, probeerde een oppasser de aandacht van het dier af te leiden.6 Als dank voor de genoten voorrechten maakte Kaas tekeningen van de lievelingsdieren van de oppassers en voerde hij gratis opdrachten uit voor de personeelsvereniging van Artis. Hij maakte bijvoorbeeld de zogenaamde ‘Artis-oorkonden’ en verschillende beeldhouwwerken voor de vereniging. Van 1927 tot 1945 beschikte Kaas over een eigen atelier in Artis.

In 1936 trouwde Jaap Kaas met Margot Brandon, een vrouw van Joods-Belgische afkomst. Ze gingen wonen in Amsterdam-Zuid, waar ook zijn dochter Anna-Marie bij hen introk. Kaas doceerde aan de dag- en avondschool van het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in beeldhouwen, boetseren en gipsbewerken. Hij kon nu goed in het onderhoud van zijn gezin voorzien en had voor het eerst echt tijd voor zijn vrije werk. Deze voorspoed werd wreed verstoord door de Duitse bezetting.

Oorlog

Vanwege zijn Joodse afkomst werd Jaap Kaas in 1941 ontslagen. Toen op 1 september 1941 de scheiding tussen Joden en niet-Joden ook het onderwijs trof, werd onder leiding van de Joodse Raad een aantal scholen opgericht. Jaap Kaas gaf korte tijd les in boetseren aan een van de drie nieuw opgerichte ambachtsscholen. Eind 1941 was Kaas mede-oprichter en werd hij directeur van de Middelbare Joodsche Kunstnijverheidsschool ‘W.A. van Leer’, kortweg de Van Leerschool.7 De school was een poging om het moreel te handhaven en zo weerstand te bieden. Het beleid van Kaas was om zo veel mogelijk leerlingen toe te laten en leerkrachten aan te trekken om een enigszins veilige haven te bieden in een steeds grimmigere situatie. Lang heeft de school niet bestaan. Geleidelijk zijn er steeds meer betrokkenen verdwenen, hetzij ondergedoken, gevlucht of gedeporteerd. Na een razzia op 20 juni 1943 werd de school definitief gesloten.8

Vlak na het sluiten van de school doken Kaas en zijn vrouw onder. Na vele omzwervingen bereikten zij een veilig onderduikadres bij een arbeidersgezin in Rotterdam, waar ze tot de bevrijding zouden blijven. Na de bevrijding keerde Kaas terug naar Amsterdam, waar hij veel foto’s van de ruïnes in de Jodenbuurt maakte. Hij hield zich met een zekere bezetenheid bezig met het fotografisch documenteren van zijn Joodse afkomst en gebondenheid.9 Kaas had zijn ouders, familie, vrienden en andere dierbaren verloren aan de Holocaust. De oorlog had een diepe impact op zijn leven.

Direct na de bevrijding raakte Kaas betrokken bij de zuiveringen. In opdracht van het Militair Gezag deed hij onderzoek naar de gedragingen van kunstenaars tijdens de bezettingstijd. Hij was betrokken bij het indienen van aanklachten tegen een aantal collaborerende kunstenaars, die vervolgens door de ereraden werden beoordeeld. Kaas kreeg zijn oude baan bij het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs weer aangeboden, maar wees dit af. Hij wilde opnieuw beginnen, in een nieuwe omgeving. Hij werd docent in tekenen en beeldhouwen aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam, maar bleef in Amsterdam wonen. Kaas nam een zeer actieve rol aan in het verenigingsleven, met name voor de NKB. Ook van Arti werd hij in 1949 weer lid.

Na een conflict binnen de NKB trok Kaas zich op den duur steeds meer terug uit het verenigingsleven. Hij stortte zich volledig op het onderwijs en op zijn werk. Met zijn vrouw ondernam hij reizen door Frankrijk, Spanje en Italië. Kaas ontwierp de oorlogsmonumenten het Egbert Snijdermonument Edam (1949) en het Verzetsmonument Bilthoven (1958). Afgezien van een enkele opdracht werkte Kaas vooral aan zijn vrije oeuvre. Al zijn werk stond in het teken van dieren. De laatste jaren van zijn leven trok Kaas zich steeds meer uit de openbaarheid terug. Hij overleed op 4 oktober 1972, op 74-jarige leeftijd, in een ziekenhuis met zijn vrouw Margot aan zijn zijde.

Moeder en kind, 1933, graniet, Vierwindstrekenbrug bij de Jan van Galenstraat, Amsterdam (Foto door Marion Golsteijn, via Wikipedia)

Noten

1. Jan Teeuwisse, Leven en werk van beeldhouwer-tekenaar Jaap Kaas (Alkmaar: Uitgeverij Impress bv, 1987), 11.
2. Teeuwisse, Leven en werk van beeldhouwer-tekenaar Jaap Kaas, 28.
3. Teeuwisse, Leven en werk van beeldhouwer-tekenaar Jaap Kaas, 34.
4. Teeuwisse, Leven en werk van beeldhouwer-tekenaar Jaap Kaas, 54.
5. Teeuwisse, Leven en werk van beeldhouwer-tekenaar Jaap Kaas, 49.
6. Teeuwisse, Leven en werk van beeldhouwer-tekenaar Jaap Kaas, 64.
7. Noortje van Amerongen, “Kunstnijverheidsonderwijs als vrijhaven: De Middelbare Joodsche Kunstnijverheidsschool ‘W.A. van Leer’ (1941-1943)” (MA thesis, Universiteit Utrecht, 2012), 5.
8. Idem.
9. Teeuwisse, Leven en werk van beeldhouwer-tekenaar Jaap Kaas, 87.

Geraadpleegde bronnen